Waarom ik geen dominee ben geworden.
Toen ik rond de 15 jaar was had ik een duidelijk beeld waaraan een mogelijk toekomstig beroep moest voldoen: het moest basaal zijn in tijden van oorlog en crisis. Wat er ook zou gebeuren mijn 'vak' moest altijd nodig en nuttig zijn. Mijn vader was mijn voorbeeld: aan molenaars was in de oorlog een grote behoefte! Het ging om brood. Het ging om grondstoffen voor agrarische bedrijven en de voedings- industrie. Dat bleek en bleef van onschatbare waarde. Dat de Duitsers het bedrijf tot de grond toe afbrandden was hun ultieme wraak voor de nederlaag: 'Pas op, als wij weg zijn hebben jullie geen infrastuctuur meer'.
Nu had mijn vader als 'Directeur ener n.v.' wel een sociaal hoge inschaling maar hij was eigenlijk meer werknemer en knecht van de familie-NV die ieder jaar begerig uit keek naar de dividend uitkering. Met name zijn broer Martien die, behalve een gevierd chirurg in Rotterdam, ook grootaandeelhouder van de NV was, zodat verweg het grootste deel van de winst die mijn vader bij elkaar ploeterde in zijn zakken verdween. Hij werkte zich letterlijk dood en verbood mij een zelfde slavernij. Nee, dan maar beter bakker worden. Dat was de andere kant van de graanketen en net zo essentieel. Bovendien had ik de zaak dan aan huis, wat me, gezien de permanente afwezigheid van mijn eigen vader, erg aantrekkelijk leek: tussen de middag met moeder de vrouw een boterhammetje eten en een dutje doen! Mijn moeder vond mijn keuze ongetwijfeld aandoenlijk maar had een hele andere toekomst in petto: ik moest maar naar het Lyceum. Dan zou zich daar wel een nieuw interessegebied aandienen. Nauwelijks waarneembaar duwde ze me via het gymnasium naar een faculteit theologie. Dat ik ß deed was niet zo erg: je kon ook dominee worden als je een extra colloqium grieks en latijn deed; en hebreeuws kon ook later nog. In de familie- en kennissenkring waar het wemelde van de dominees-met-kinderen zag ik wel vrij scherp het verschil in broodbeleg en vakantiebesteding met het gezin van mijn tandarts-oom, die dus ook nog eens de toko aan huis had. Dus...ondanks mijn zondagschool-leiderschap (gecoached door ds Atze Wumkes) en een vertellers-rol bij Westhill en mijn volledige overgave (voorzitter) aan de InterKerkelijkeJeugdwerkgroep -waarmee we de hele Achterhoek bestookten met modernistische bijbelse inzichten (ds Frans Bannink) dacht ik toch eerder aan arts of tandarts. Dan maakte ik de beta opleiding ook beter te gelde. De keuze "God" of de "mammon" was gauw gemaakt. Als boetedoening heb ik veel tijd en inspanning in de Nederlandse Christen Studenten Vereniging gestopt. Ook als voorzittertje. Familie blij. Schoonfamilie blij. Geweldige zeilkampleiding.
Eerlijk gezegd heb ik later weer getwijfeld: was zielenheil niet belangrijker dan materieel gewin? Mijn verloofde bracht verlossing: 'Ik word geen domineesvrouw, punt'. En wees eerlijk, het huis waarin wij nu al 40 jaar wonen is minstens zo fraai als een pittoreske dorpspastorie. Alleen moet je hier zelf het gras maaien...
Dat het uiteindelijk "tandarts" werd is mede ingegeven door een zekere gemakzucht: ik zag in de eerstejaarsbrugklas (tandheelkunde en medicijnen waren het eerste jaar gecombineerd) dat die dokters zo idioot veel anatomie moesten leren en ik vond dat werken met je handen wel zo effectief.
Ook eschatologisch bleek de keuze juist: preekstoelen worden massaal opgeheven en tandartsstoelen komen er steeds meer...